Hans Hirschfeld
Hans Max Hirschfeld (Bremen, 29 mei 1899 – Den Haag, 4 november 1961) was een Nederlands gepromoveerd econoom.
In de jaren dertig ging de Nederlandse overheid het tot haar taak rekenen om als essentieel beschouwde onderdelen van de Nederlandse economie door de hevige economische crisis te loodsen. Besloten werd tot invoerquota en -heffingen om het Nederlandse bedrijfsleven te beschermen. Corrigerend overheidsingrijpen kon in Nederland (waar de vrijhandelsideologie nog sterk leefde) niet op veel sympathie rekenen. Tot de pleitbezorgers van protectionisme behoorde Hans Max Hirschfeld (1899-1961), de jonge directeur-generaal van het departement van Arbeid, Handel en Nijverheid (Sociale en Economische Zaken). Hirschfeld, die van Duits-joodse afkomst was, nam in de loop van de jaren dertig steeds meer de bilaterale handelspolitieke onderhandelingen met Duitsland voor zijn rekening. Al werd Duitsland na januari 1933 door een nationalistisch en dus niet-joods regime geleid, het land was voor de Nederlandse economie van eminent belang en daarom waren goede handelsbetrekkingen met `het achterland' volgens Hirschfeld geboden. En in Nationaal Socialistisch Duitsland waren er volgens Hirschfeld nog altijd hoge ambtenaren met wie te praten viel. In het milieu van diplomaten uit de oude school deed volgens Hirschfeld de uitspraak opgeld:"Jenseits der Ministerialdirektoren beginnt der Wahnsinn!".
Kort voor de Duitse inval in Nederland op 10 mei 1940 werd Hirschfeld waarnemend secretaris-generaal van het departement van Handel, Nijverheid en Scheepvaart (Economische Zaken). Na de inval en de daaropvolgende vlucht van de ministers naar Londen, werden de secretarissen-generaal belast met de eindverantwoordelijkheid voor hun departementen. Hirschfeld werd korte tijd na de inval ook waarnemend secretaris-generaal van Landbouw en Visserij. Zolang het in het belang was van het Nederlandse volk, moesten de secretarissen-generaal loyaal met de Duitse bezettingsautoriteiten samenwerken, zo luidde de opdracht van het uitgeweken kabinet.
Hirschfeld was nu de eindverantwoordelijke voor de voedselvoorziening en voor de economische sector. Medio 1940 (toen een belangrijk deel van de Nederlandse import en export vanwege de Duitse inval was weggevallen) was Hirschfeld medeverantwoordelijk voor `adviezen' aan het bedrijfsleven die de opmaat waren van de inschakeling van een groot deel van de Nederlandse industrie bij de Duitse oorlogvoering. De Duitse orders zorgden voor een sterke economische opleving. Een doel van Hirschfelds beleid was om tewerkstelling van (werkloze) Nederlandse arbeiders in Duitsland te voorkomen.
Hirschfeld was een van de drie ambtenaren die als secretaris-generaal gedurende de gehele bezettingstijd op zijn post bleef. Dit was opmerkelijk, want hij had een joodse vader en dus een 'half-Jood'. Als 'half-Jood' liep hij niet direct gevaar om op transport te worden gesteld, evenmin als zijn 'gemengd-gehuwde' vader.
Hirschfelds aanblijven was een garantie voor de instandhouding van een eerlijke voedselverdeling. Tot september 1944 was er geen groot tekort aan betaalbaar voedsel. In september 1944 werd door de Nederlandse 'regering' in Londen (vanwege operatie Market Garden) een algehele spoorwegstaking uitgeroepen. Reichskommissar Arthur Seyss-Inquart reageerde hierop met een poging levensmiddelen en brandstof op andere wijze naar het westen van het land te vervoeren. Onder invloed van Hirschfeld gingen de bezettingsautoriteiten ermee akkoord dat er een overheidsrederij werd opgericht, die met schepen voedsel over het IJsselmeer naar het westen transporteerde. Door de ontstane tekorten was de 'hongerwinter' niet meer te voorkomen, wel werd een nog veel massaler sterfte onder de bevolking in de Randstad voorkomen.
Hirschfeld toonde zich een fel tegenstander van gewapend verzet en van werkstakingen omdat die zouden worden beantwoord met harde represailles. Hierom en door zijn samenwerking met de bezetter kwam Hirschfeld al tijdens de bezetting onder vuur te liggen van de illegale pers. De 'regering' in Londen oefende steeds meer kritiek uit op de door haar aangewezen ambtelijke plaatsvervangers en gaf steeds vaker blijk van sympathie met de illegaliteit. Na de 'bevrijding' werd Hirschfeld 'gezuiverd' door een zuiveringscommissie. Deze publiceerde in januari 1946 haar eindrapport, waarin ze concludeerde dat Hirschfelds optreden van groot belang geweest was voor de voedselvoorziening. Hirschfelds beleid noopte volgens de commissie niet tot ontslag. Hirschfelds houding noopte daartoe wel. Men schreef dat hij geen oog had gehad voor de geestelijke waarde van het verzet en dat hij 'door de wijze van uitvoering van zijn taak den geestelijken weerstand van ons volk meer [had] geschaad dan [...] noodzakelijk was'. Een tweede commissie achtte het onjuist dat men van iemand die voor de materiële positie van het Nederlandse volk verantwoordelijk was, ook geestelijke leiding verwachtte, en adviseerde aan de regering om Hirschfeld niet gedwongen te ontslaan. Het kabinet-Schermerhorn was in eerste instantie verdeeld, maar besloot uiteindelijk tot ontslag over te gaan. Hirschfeld werd per 10 mei 1946 eervol, maar ongevraagd ontslagen uit zijn functie. Hij ging tegen dit ontslag in beroep bij de Raad van State. Die kwam tot de conclusie dat Hirschfelds miskennen van de waarde van het ondergronds verzet niet van zodanige betekenis was dat hem anders dan op eigen verzoek ontslag kon worden gegeven en legde het oude besluit van de ministerraad ter vernietiging voor bij de Kroon. Het nieuwe kabinet-Beel dat in juli 1946 aantrad, liet Hirschfelds gedwongen ontslag in november bij Koninklijk Besluit vernietigen. Hirschfeld werd op zijn eigen verzoek per 1 januari 1947 met dankbetuiging voor zijn diensten ontslagen als waarnemend secretaris-generaal van Economische Zaken en van Landbouw. Binnen een week volgde zijn aanstelling als 'Regeerings-commissaris in algemeenen dienst'; hij was nu regeringsadviseur in dienst van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Zijn eerste klus was de advisering over de naoorlogse politiek van Nederland ten aanzien van het door de westelijke geallieerden en de Sovjet-Unie bezette Duitsland.
In de tweede helft van de jaren veertig en het begin van de jaren vijftig was Hirschfeld nauw betrokken bij de Indonesische dekolonisatie, de relatie tussen Nederland en het jonge Indonesië van president Soekarno en de uitvoering van het Marshallplan. In 1952 moest hij na een hartaanval met zijn ambtelijke werk stoppen.
Externe links
- Lemma in Biografisch Woordenboek van Nederland
- Bespreking biografie en reacties daarop in NRC Handelsblad