20 puntenprogramma van de NSB

Uit Metapedia
Ga naar: navigatie, zoeken

Het 20 puntenprogramma van de NSB zoals opgesteld in december 1931 te Utrecht.

Leidend Beginsel: Voor het zedelijk en lichamelijk welzijn van een volk is noodig een krachtig Staatsbestuur, zelfrespect van de natie, tucht, orde, solidariteit van alle bevolkingsklassen en het voorgaan van het algemeen (nationaal) belang boven het groepsbelang en van het groeps- belang boven het persoonlijk belang.

A. Ten aanzien van de nationale oogmerken:

  • 1. De deelen van het Rijk in Europa, Azië en Amerika steunen elkander onder alle omstandigheden zoo krachtig mogelijk en vormen naar buiten één geheel.
  • 2. De verhouding tot de deelen van den Dietschen stam buiten het Rijksverband, dient zooveel mogelijk te benaderen de verhouding tusschen de deelen van het Rijk onderling.
  • 3. De Nederlandsche belangen worden tegenover het buitenland krachtig, doelbewust en doelmatig behartigd.

Agressieve bedoelingen zijn daarbij vreemd. Samen- werking met buitenlandsche mogendheden, waar dit in beider belang mogelijk is, dient bevorderd.

  • 4. De verdediging van het Rijk tegen aanvallen van buiten dient zoo krachtig mogelijk te worden voor- bereid.

B. Ten aanzien van staatsrechtelijke hervormingen:

  • 5. Bevordering van een krachtig in dienst van het alge- meen staand Staatsgezag, onafhankelijk van geld- magnaten, kerkelijke overheden en volksgunst.
  • 6. Herzìening van het kiesrecht onder uitschakeling van den steeds onzedelijker vormen aannemenden en steeds onnutter wordenden kiesstrijd. Organisatie van de natie in corporatiën. Opruiming en reorganisatie van ver- ouderde en ondoelmatige instellingen.
  • 7. Afschaffing van den verminkten dìenstplicht met het daarbij behoorend onzedelijke lotingssysteem.

Toekenning van weerrecht aan alle weerbare staats- burgers, die daarvoor waardig gekeurd worden.

C. Ten aanzien van de volkshuishouding:

  • 8. Het doel van de volkshuishouding is een rationeele voorziening in redelijke behoeften.
  • 9. Ter bereiking van dit doel is noodig een gezond be- drijfsleven. Daartoe staan alle bedrijven (landbouw-, veeteelt-, tuinbouw-, industrie-, handel- en verkeers- bedrijven) onder bescherming van den Staat en van allen die in het bedrijf werkzaam zijn.

Stakingen en uitsluitingen zijn als anti-sociale uitingen verboden. Geschillen worden opgelost zonder storing van het bedrijf.

  • 10. Als staatsbedrijven worden georganiseerd die bedrijven, welke naar aard en omvang het best aan het doel beantwoorden bij exploitatie door of vanwege den Staat; alle overige bedrijven als particuliere bedrijven.

De particuliere eigendom daarvan wordt uitdrukkelijk erkend, echter met dien verstande, dat in bedrijven welke onvoldoende worden beheerd of in strijd met het algemeen belang worden geëxploiteerd, van staats- wege wordt ìngegrepen.

  • 11. De staatsburgers vormen te samen één werkgemeen- schap; op ieder hunner rust arbeidsplicht.

Ter bevordering van de militaire en economische weer- baarheid van den Staat en van den gemeenschapszin wordt voor iederen jongeman en jongedochter een verplicht arbeidsjaar ingevoerd.

  • 12. Iedere staatsburger van den hoogst- tot den laagst- geplaatste is verantwoordelijk voor de goede uitoefe- ning van zijn taak en verplicht naar zijn vermogen mede te werken tot den bloei van de werkgemeenschap ter bevordering van de nationale welvaart en kultuur.
  • 13. Te groote opeenhoping van het bezìt in handen van enkelingen wordt tegengegaan; verrijking ten koste van de natie, aanwending van het privaatvermogen tegen het algemeen belang, woeker, bedrieglijke handelingen, arbeidsschuwheìd, oplichting, enz. worden als misdrijven tegen den Staat ten strengste gestraft.
  • 14. Het geldwezen staat in dienst van den Staat; de geldmagnaten mogen geen Staat in den staat vormen.

Daarvoor is noodig: Bevrijding van den Staat (en daarmede van het volk), door kapitaalaflossing op korten termijn, van zijne rente-verplichtingen tegenover het groot-kapitaal. Uit- oefening van de staatstaak zonder geldleeningen.

Toezicht op de bankbedrijven. Doelmatige crediet- verschaffing aan openbare en particuliere bedrijven.

D. Ten aanzien van de kultuur:

  • 15. Volledige godsdienst- en gewetensvrijheid met be- scherming van den Christelijken godsdienst voor het in Europa gelegen deel van het Rijk.
  • 16. Opvoeding van de jeugd tot zedelijkheid, orde, tucht, burgerzin en arbeidzaamheid. Bevordering van de vorming van leidende, karaktervolle persoonlijkheden in iederen stand en in ieder beroep.
  • 17. Bevordering van wetenschappen en kunsten; onder- drukking van leerstellingen, instellingen en handelingen, die de eenheid en de onafhankelijkheid van de natie en de goede zeden aantasten.

Krachtige bescherming van het landschap- en steden- schoon.

E. Ten aanzien van de sociale voorzieningen:

  • 18. Deelgerechtigdheid in de winst van de waardeschep- pende bedrijven van alle daarin werkzaam zijnde per- sonen, onder medeverantwoordelijkheid voor den goeden gang van zaken in de bedrijven.
  • 19. Pensioengerechtigdheid op 50- of 60-jarigen leeftijd (afhankelijk van den aard van het beroep) van iederen staatsburger, die de gemeenschap naar behooren ge- diend heeft.

Vroegtijdige pensionneering bij invaliditeit. Ziekte- verzekering.

  • 2O. Armverzorging van behoeftige Nederlanders, die door geestelijke of lichamelijke gebreken geen deel kunnen uitmaken van de arbeidsgemeenschap.