Waarom Tijdsbeschavingen en Ruimtelijke Beschavingen een Verschillende Geschiedenis Hebben

Uit Metapedia
Ga naar: navigatie, zoeken

Waarom Tijdsbeschavingen en Ruimtelijke Beschavingen een Verschillende Geschiedenis Hebben door Julius Evola, de tekst werd genomen van de website Vorming.

Brontekst

Dit is een brontekst. Spelling en kleine fouten in de inhoud mogen worden gecorrigeerd. De bron wordt vermeld in het "Bron" gedeelte.

Waarom Tijdsbeschavingen en Ruimtelijke Beschavingen een Verschillende Geschiedenis Hebben

De resterende sporen van zekere oorsprongsbeschavingen – vaak niets meer dan stenen getuigen – bevatten een betekenis die slechts zelden wordt begrepen. Men kan zich, in het licht van hetgeen overblijft van de Grieks-Romeinse, de Egyptische, de Perzische, de Chinese wereld, van de mysterieuze en stomme megalitische monumenten in woestijn, moeras en woud, als laatste zichtbare, onbeweeglijke getuigen van verdwenen en opgeslorpte realiteiten, en in het licht van bepaalde vormen van de Europese middeleeuwen, de vraag stellen of de wonderbaarlijke weerstand van deze getuigen aan de tijd – en dit buiten de gunstige omstandigheden van bepaalde weerselementen – ook niet een symbolische betekenis heeft.

Deze indruk wordt nog versterkt, als we’ het algemeen karakter en de levenswijze van de beschavingen, waartoe de meerderheid van de getuigen behoren, beschouwen, met name de “traditionele” levenswijze. Een levenswijze die door de eeuwen en generaties heen identiek blijft, in een onwrikbare trouw aan dezelfde principes, vormen van instellingen, wereldbeschouwing. Soepel genoeg om zich aan te passen en uiterlijk te wijzigen onder invloed van bepaalde rampen, maar in de kern onveranderlijk, onveranderbaar in het drijvende beginsel, in de geest.

Zo’n wereldbeeld lijkt ons vooral naar het Oosten te verwijzen. We denken aan wat Indië en China tot voor korte tijd waren, en Japan zelfs tot gisteren nog. Over het algemeen gevoelt men steeds meer de kracht, de universaliteit en de uitstraling van dit beschavingstype, hoe meer men in de tijd teruggaat, tot men op dat punt is aanbeland waar men het Oosten als het deel van de wereld erkent, waar het “traditioneel” beschavingstype- door gelukkige omstandigheden – langer kon standhouden en zich beter kon ontwikkelen. In dit type van beschaving lijkt de tijdswet te zijn opgeheven. Deze beschavingen lijken eerder in de ruimte te bestaan dan in de tijd. Ze hebben een “achronisch” karakter. Volgens de huidige formulering zijn deze beschavingen “stationair”, “statisch” en “immobiel”. In realiteit is het zo dat de stenen getuigen van deze beschavingen juist voortbestemd lijken om langer te bestaan dan alle realisaties of monumenten van de moderne wereld samen, die het nooit langer uithouden dan een halve eeuw. In het Jicht van de moderne wereld betekenen woorden als “vooruitgang” en ” dynamisme” slechts een onderwerpen aan de toevalligheid, aan de beweging van de voortdurende verandering, het betekent het vlug bereiken van een “relatief” hoogtepunt, en het even vlug worden meegesleurd in een even onvermijdelijke val. Dit zijn processen die niet beantwoorden aan een echte interne en organische wet, processen die autonoom werken en hen meesleuren, door wie ze mogelijk worden gemaakt : ziehier het kenmerk van deze totaal verschillende wereld, in al zijn sektoren. Dit belette niet dat men van deze moderne wereld een waardemeter heeft gemaakt voor alles wat recht geeft – in de meest verheven zin – op het woordje “beschaving”, en dit in het kader van een geschiedschrijving, die de arrogante en geringschattende waardeoordelen, waarop hierboven allusie werd gemaakt, tot de hare maakt.

Typerend in dit verband is de dubbelzinnigheid, waarmee men tot immobiliteit verklaart, wat in de traditionele beschaving een volledig andere betekenis had : dat van de onveranderlijkheid. Deze beschavingen zijn beschavingen van het Zijn. Hun kracht manifesteerde zich in hun identiteit, in de overwinning die ze behaalden op het Worden, op de “geschiedenis”, op de verandering, op het ongevormde vloeibare. Beschavingen waren het, die teruggingen naar de diepste diepten, en die er solied wortel schoten, ver boven de gevaarlijke stromen in beweging.

De tegenstelling tussen moderne en traditionele beschavingen kan als volgt worden uitgedrukt : moderne beschavingen zijn ruimteverslindend, terwijl traditionele beschavingen tijdverslindend zijn. De eerste geven duizelingen door hun koorts naar beweging en verovering van de ruimte, en dit bracht de onuitputtelijke voorraad aan mechanische middelen voort, die elke afstand tot een minimum herleiden, die elk interval verkleinen, en die datgene wat verspreid is over veel plaatsen, kunnen omklemmen in een gevoel van alomtegenwoordigheid. Orgasme van verlangen naar bezit; een duistere angst voor alles wat onthecht is, geïsoleerd, diep of groots; een drang tot expansie, tot omloop, tot verenigen, een verlangen om zich op alle plaatsen in zijn vel te voelen – maar nooit in zichzelf. Wetenschap en techniek, bevoordeligd door deze existentiële en irrationele impuls, versterken haar op hun beurt, geven ze voedsel, en voeren haar naar een hoogtepunt : uitwisselingen, kommunikaties, snelheden groter dan de geluidsmuur, radio, T.V., standaardisatie, kosmopolitisme, internationalisme, ongebreidelde produktie, Amerikaanse geest, “moderne geest”. Het netwerk breidt zich snel uit, versterkt zich, en vervolmaakt zich. De aardse ruimte verbergt praktisch geen geheimen meer. Toegangswegen op aarde, over het water en in de lucht liggen open. Het menselijk oog peilde naar de verste verten, van het onmogelijk grote tot het onmogelijk kleine. We redeneren al lang niet meer in termen van andere streken, maar van andere planeten. Op ons bevel start daar, waar wij willen, een allesverslindende aktie. Een verward tumult van duizenden stemmen, die zich beetje bij beetje vermengen tot een uniform, atonaal en onpersoonlijk ritme.

Dit zijn de laatste gevolgen van wat men de “Faustiaanse” roeping van het Westen heeft genoemd, dat hiermee niet ontsnapt aan de revolutionaire mythe in al zijn aspekten. Daarin begrepen het technokratische aspekt zoals het soms wordt geformuleerd door een bepaald gedegradeerd messianisme. Traditionele beschavingen geven duizelingen door hun stabiliteit, hun identiteit, hun onaantastbare en onveranderbare standvastigheid in het getijde van geschiedenis en tijd : zo goed zelfs dat ze erin slaagden dit uit te drukken in voelbare en tastbare vormen als symbolen van eeuwigheid. Ze waren eilanden, bliksemschichten in de tijd. In hen waren krachten aan het werk die tijd en geschiedenis verslonden. Uit het eigen karakter zelf van deze beschavingen is het in feite onjuist te zeggen dat ze waren. Juister en eenvoudiger :ze zijn. Als ze zich lijken terug te trekken in de nevels van het verleden, met mythische kenmerken, is dit slechts het effekt van de luchtspiegeling, waaraan zij ten prooi vallen, die zich in een onweerstaanbare drang verwijderen van plaatsen van spirituele stabiliteit. Ten andere stemt dit volledig overeen met het beeld van het “dubbel perspektief” beschreven in een oude traditionele leer : de “onbeweeglijke werelden” vluchten en zetten zich in beweging voor hetgeen wordt meegevoerd met de stromen, de waters vluchten en slaan om zich heen voor diegenen die geankerd blijven in de “onbeweeglijke werelden”. Dit beeld goed begrijpen en het niet op het fysische maar het spirituele plan plaatsen, betekent tevens de juiste hiërarchie der waarden erkennen vanaf het moment dat men de blik hoger wendt dan de horizon van zijn tijdgenoten.

Wat tot het verleden behoorde, wordt heden, door de essentiële relatie van historische (en dus toevallige) vormen met metahistorische inhouden. Wat als “statisch” wordt beoordeeld, verschijnt als begiftigd met een overvloedig leven. De onverwonnenen, de ontwortelden zijn de andere.

Historicisme, evolutionisme en al de rest lijken meer op ijldromen van schipbreukelingen, op waarheden van wat op de vlucht slaat (au fuyez-vous en avant? – Bernanos), lijken meer op waarheden eigen aan diegenen die geen innerlijke vastheid kennen, en dit ook afzweren, eigen aan diegenen die de bron van echte verheffing en reële overwinning niet kennen-onverwinningen die niet alleen geestelijke ontastbare, dikwijls onzichtbare kulminaties waren, maar die zich ook uitten in feiten, epen, beschavingscycli, die zelfs in de zwijgende stenen getuigen iets tijdloos en eeuwigs weerspiegelden. Hierbij voegen zich zekere traditionele kunstkreaties, uit één stuk, machtig en ruw, vreemd aan alles wat subjektief is, anoniem, en op verlengstukken van de natuur gelijkend. Even nog herinneren aan de betekenis van de tijd in de traditionele beschavingen : geen lineaire konceptie, onomkeerbaar, maar een cyclische opvatting, in periodes. Uit het geheel der gewoonten, riten, en instellingen, eigen hetzij aan superieure beschavingen, hetzij aan sporen bij bepaalde zgn. primitieve volkeren (het moge volstaan te refereren aan het verzameld materiaal via de godsdienstgeschiedenis : Hubert, Mauss, Eliade, e.a.), verschijnt steeds weer de konstante intentie om de tijd terug te voeren naar de oorsprong (vanwaar de cyclus), en wel in de zin van vernietiging van wat simpel worden is, of om het af te remmen of om er suprahistorische heilige of metafysische strukturen in uit te drukken, veelal verbonden met een mythe. Zo verwerft tijd (niet als “geschiedenis”) zin èn waarde als een “bewegend beeld van de eeuwigheid”. Teruggaan naar de oorsprong betekent zichzelf hernieuwen, drinken van de bron van de eeuwige jeugd, het geestelijk evenwicht bevestigen tegenover de tijdelijkheid. De grote natuurcycli stelden deze houding voor. Het “historisch bewustzijn” onafscheidbaar van de situatie van de “moderne” beschavingen, bevestigt slechts de breuk, de val van de mens in de tijdelijkheid. Ze wordt echter voorgesteld als een verovering van de moderne mens. Het komt niet zo zelden voor dat bepaalde ontdekkingen, aan de oorsprong van bepaalde opvattingen die een revolutionaire ommezwaai teweeg brengen in een periode, zelfs als ze in het domein van de zgn. wetenschappelijke objektiviteit te rangschikken zijn, het karakter van een symptoom hebben, zo treffend zelfs dat het opduiken ervan in de ene en niet in de andere periode geen louter toeval is. We wijzen op de natuurwetenschappen. Het is min of meer bekend dat volgens de laatst geldende theorie- Einstein en leerlingen – het van weinig belang is te weten of de aarde rond de zon draait of omgekeerd. Voor hen is er alleen de vraag of men deze min of meer ingewikkelde astrofysische berekening verkiest boven de andere in de vastlegging van relationele systemen. Maar het is betekenisvol dat de “ontdekking van Copernicus”, waardoor het feit dat de aarde het vast en onbeweeglijk centrum van het heelal was, ophield “waar” te zijn – terwijl van nu af aan het tegenovergestelde eerder “waar” was, nl. dat de aarde beweegt, en dat haar wet erin bestaat te draaien in de kosmos als een onbetekenend deeltje van een verspreid en steeds verder uitdeinend systeem – het is betekenisvol dat deze opvatting juist opdook in de renaissance, en de periode van het humanisme, een periode dus waarin de belangrijkste veranderingen plaatsgrepen en de komst voorbereidden van een nieuwe beschaving waarin het individu beetje bij beetje elk kontakt moest verliezen met wat is, waarbij hij elke geestelijke kernachtigheid moest kwijtraken, en tot de zijne maakt, de opvattingen van het worden, van de geschiedenis, van de verandering, in één woord de denkrichting van het toevallige in het leven. Het merkwaardige is nu wel dat in het begin van de kentering de pretentie – de illusie ! – bestond, eindelijk “de mens” te hebben ontdekt, te bevestigen en op een voetstuk te plaatsen, vanwaar de term “humanisme”; in realiteit gaat het om een reduktie tot wat “slechts menselijk” is, gepaard gaand met een verschraling van de mogelijkheden tot een opening naar en integratie in “wat meer dan menselijk” is.

Dit is echter niet de enige symbolische wending te melden n.a.v. dit onderwerp. Over het voorbeeld daareven vermeld – de “Copernicaanse revolutie” – moeten we nog het volgende zeggen : in de traditionele wereld was geen enkele zgn. “objektieve waarheid” van tel; waarheden van die aard konden wel in overweging worden genomen, maar alleen als bijkomstigheden en dit omwille van hun wezenlijke relativiteit aan de ene kant, en omwille van hun zuiver menselijke waarde aan de andere kant, omdat die waarheden rekening hielden met opportuniteitsredenen tegenover het algemeen belang. Een traditionele leer van de natuur kan dus heel goed in vergelijking met de moderne wetenschap (in één van zijn stadia) volkomen verkeerd zijn, maar haar waarde, de reden waarom ze werd gevolgd, was nauw verbonden met haar bekwaamheid om als uitdrukkingsmiddel te dienen tot iets waarheidsgetrouws, maar dan op een ander, en interessant vlak. Zo b.v. legde de geocentrische theorie in de wereld van de gevoelssporen de grondslag voor een bepaald aspekt dat dient als steun voor een ander soort waarheid, voor een onaanvechtbare waarheid : de waarheid van het Zijn, de spirituele kern als principe van de echte essentie van de mens.

Dit alles volstaat om de tegenstelling tussen ruimtelijke beschavingen en tijdsbeschavingen in hun gedaantes te verduidelijken. Uit deze tegenstelling kunnen we gemakkelijk de hieraan beantwoordende antithese afleiden (typologisch en existentieel) tussen de mens van het eerste type en die van het tweede type van beschaving. Als men dan overgaat naar het probleem van de krisis van de huidige tijd, en men baseert zich op hetgeen reeds gezegd is, dan wordt vrij vlug de nutteloosheid van elke kritiek, van elke reaktie, en van elk voorbijgestreefd soort aktie duidelijk zolang men voorbij gaat aan een innerlijke polariteitsverandering – een metanoia, in de antieke zin – in de mens zelf, of in een aantal mensen, die in staat zijn een belangrijke invloed uit te oefenen : een verandering in de zin van een verplaatsing naar de dimensie van het “zijn”, van wat “is”. Een dimensie die zodanig verloren is gegaan bij de moderne mens, dat het grote uitzonderingen zijn, die een innerlijke stabiliteit kennen, het kernachtige en als gevolg daarvan een kalme en superieure zekerheid. Terwijl zich nu integendeel een verborgen gevoel van angst, onveiligheid en leegte steeds vlugger verspreidt, ondanks het op grote schaal en systematisch gebruik van recente geestelijke kalmeringsmiddelen. Uit de zin voor grenzen, op een natuurlijke manier, als principe en in een gebied dat ook meer in het uiterlijke ligt, om zich zo opnieuw te baseren op krachten en ontwikkelingen die krachtiger geworden zijn dan die krachten die in beweging zijn gezet in het wereldlijk gebied.

Als konklusie blijft het problematisch om in een beschaving die voor alles en in alles een tijdsbeschaving is – zoals onze moderne maatschappij – voldoende steunpilaren te vinden. Aan de andere kant is het nogal klaar dat men in voorkomend geval eerder het einde van de ene vorm, en het ontstaan van een andere zou hebben, dan gewoon een bijsturing. Als algemene regel kunnen we stellen dat we slechts verschillende oriëntaties in beschouwing kunnen nemen op welbepaalde speciale domeinen. Ook moeten we erkennen dat slechts heel weinig gedifferentieerde mensen zich zullen kunnen waar maken, op voorwaarde dat ze zich bewust worden.

Julius EVOLA

(Vert. : Peter Logghe)

Evola, J., Waarom tijdsbeschavingen en ruimtelijke beschavingen een verschillende geschiedenis hebben. In: TeKoS, 1989, jg. 10., nr. 57, p. 13-17.

Zie Ook

Lijst van Nederlandstalige literatuur‎